Wie aan Bonaire denkt, denkt in eerste instantie aan parelwitte stranden met wuivende palmbomen. Aan snorkelen in de koele heldere wateren van de Caribische Zee. Maar Bonaire is meer dan dat en heeft een rijke geschiedenis.
In 1499 arriveerden de Spanjaarden op Bonaire. Op dat moment leefden de Arawak indianen, oorspronkelijk uit Venezuela, op het Caribische eilandje. De Arawak werden al snel door de Spanjaarden als slaaf meegenomen naar het eiland Hispaniola om daar in de mijnen te werken.
Bonaire bevatte geen goud of andere waardevolle mineralen, dus het eiland zelf was niet interessant voor de Spanjaarden. Lange tijd bleef Bonaire onbewoond, totdat in 1634 de Nederlanders het eiland ontdekten. Het eiland bleek een uitstekende plek om zoutpannen aan te leggen.
Zoutvlaktes
De Nederlanders gingen natuurlijk niet zelf het zware werk doen, dus werden slaven vanuit West-Afrika geïmporteerd om op de zoutvlaktes te werken.
De zoutvlaktes op Bonaire vormden een belangrijk onderdeel van de West-Indische Compagnie (WIC). Zout was belangrijk voor het conserveren van de vis, die vanuit de Cariben naar Europa werd verscheept.
Naast zout exporteerden de Nederlanders ook maïs, dividivi (hout van de dividiviboom) en vlees, van het vee dat de Spanjaarden geïntroduceerd hebben op de Caribische eilanden.
Slaven
Duizenden slaven werkten op de zoutvlaktes, in barre omstandigheden. Ze leefden in kleine huisjes naast de zoutpannen. Een aantal van deze slavenhuisjes zijn nu nog op het eiland te zien.
Op het hoogtepunt van de WIC vormde het buureiland Curaçao het grootste slavenbolwerk in de zeventiende eeuw. De WIC verscheepte tienduizenden Afrikaanse en Caribische slaven naar eilanden in de buurt en naar Zuid-Amerika. Daar werden ze verkocht aan eigenaren van plantages.
In 1791 eindigde de West-Indische Compagnie. Op dat moment vielen de slaven in de handen van de Nederlandse koning. De slaven werden nu ook wel 'regeringsslaven' genoemd. Niet helemaal vrij, maar wel vrij om hun eigen gewassen te verbouwen en te verkopen. In 1863 werd de slavernij in de Cariben echt afgeschaft.
Achteruitgang
Het einde van de slavernij betekende het einde van gouden tijden voor Bonaire. Het eiland vormde niet langer het centrum van het zout.
Tot de helft van de twintigste eeuw gaat het achteruit met Bonaire. De vier oude pilaren die grote schepen naar de juiste zoutpannen moesten leiden worden niet meer gebruikt en de haven raakt in verval.
Betere tijden
De economie begon weer aan te trekken toen in Venezuela olie werd gevonden en Aruba en Curaçao olieraffinaderijen opzetten. Hierdoor steeg ook op Bonaire de werkgelegenheid.
Vanaf de jaren negentig kwam het toerisme op gang, wat zorgde voor een enorme economische boost.
Nu komen toeristen vanuit alle landen naar Bonaire om te snorkelen en te duiken. En om te kijken naar de oude slavenhuisjes naast de zoutvlaktes. Deze huisjes herinneren ons aan een tijd van onderdrukking en aan de boeiende geschiedenis van Bonaire.